Joden in de middeleeuwenDe middeleeuwer bekeek de joden met een scheef oog. Ze hadden immers Christus vermoord, wat voor de door en door christelijke middeleeuwer een onvergeeflijke misdaad was. Joden waren na de diaspora (grootschalige verspreiding van een volk) verspreid geraakt in de westerse wereld. De christenen beschouwden hen van meet af aan als concurrenten. Kerkvaders zoals Chrisostomos en Augustinus hielden anti-joodse pleidooien. De jood kreeg een slechte naam die werd geassocieerd met duivels, zinnelijk en inhalig. In verschillende landen werden discriminerende wetten tegen de joden afgevaardigd.
Toen de Zwarte Dood in 1348 Europa teisterde, werden de joden ervan beschuldigd de waterputten vergiftigd te hebben om zo het christendom te vernietigen. Overal kwamen joden op de brandstapel. Een ander verhaal dat vaak opdook is dat van de jood die de hostie ontheiligde. De marginalisering van de joden kwan naar voor in verschillende tekens die de jood moest dragen. Op het concilie van Lateranen van 1215 werden bepaalde kledingvoorschriften aan de joden opgelegd. Die hadden de bedoeling om de joden te vernederen en te onderscheiden van christenen. Oorspronkelijk verschilden de voorschriften van streek tot streek, omdat ze werden afgevaardigd door de lokale wereldlijke overheden. De kleur geel kwam daarbij vaak voor. Geel associeerde men met afgunst en dood, afkeer, vals goud en onbetrouwbaarheid. Het was voorbehouden voor de meest verachtelijke soort mensen, zoals ketters, hoeren en joden. Er was reeds sprake van een jodenster in de veertiende eeuw. Ook werd vanaf de dertiende eeuw een jodenhoed gedragen. Dit was een puntige hoed, waarvan de uiteinden vaak waren gedraaid in de vorm van twee horens. Die werden geassocieerd met de duivel. De vorm van de jodenhoed wisselde mee met de mode. Het niet naleven van de kledingvoorschriften resulteerde meestal in een geldelijke boete of een lijfstraf. De marginalisering van de joden uitte zich eveneens in de afzondering van joden in getto's. Verschillende concilies verboden het samenleven van joden en christenen. Joden kregen een klein gedeelte van de stad toegewezen om te leven en te wonen. Doorgaans was de ligging ervan niet interessant. De joden zelf waren niet altijd ontevreden met die gettovorming: er kon immers een aparte joodse wereld ontstaan binnen de stad, waar joodse gebruiken vrij konden beleefd worden. |